Saté

Saté komt uit de Indonesische keuken: dobbelsteentjes vlees geroosterd op een houtskoolvuurtje, geserveerd met wat ketjapsaus of een pindakaas. Saté is in Nederland maar al te vaak verworden tot een kant en klare snack uit de magnetron. En als je saté bij de slager koopt krijg je meestal een stokje met een aantal hompen vlees die zijn ingesmeerd met een ondefinieerbare saus. Maar een goed bereidde saté is een lekkernij waar je al snel niet genoeg van kan krijgen. Maar hoe maak je die ?

Ingrediënten voor 4 personen: ca. 1 kg vlees bij voorkeur met een beetje vet er aan; 50 ml zoete ketjap, 2 tenen knoflook.

Bereiding
Saté kan je maken met varkensvlees, geitenvlees schapenvlees en met kip. Een beetje vet aan het vlees houdt de saté sappig. Snijdt het vlees in dobbelsteentjes van ten hoogste twee centimeter, eerder iets kleiner. Als je vlees met een vetrand zoals speklapjes gebruikt, kan je het vet lossnijden en apart in dobbelsteentjes snijden. Omdat het vlees klein is gesneden kan je de garing beter beheersen. Marineer het vlees een paar uurtjes in een mengsel van zoete sojasaus (ketjap manis) citroensap en geperste knoflook. Rooster de Saté op een opgestookt vuur, zonder het vlees te verbranden. Het vet mag ten minste gedeeltelijk zijn weggesmolten. Draai de stokjes regelmatig om en bestrijk het vlees tussendoor met de marinade. Dat helpt om een licht knapperige buitenkant te krijgen. Het vlees moet binnenin gaar zijn met een licht krokante buitenkant. Serveer de saté warm met een zoete zure ketjapsaus of een pinda saus.